Kort verslag U-Map NL Workshop 2: alternatieve/aanvullende indicatoren

Kort verslag U-Map NL Workshop 2

Alternatieve/aanvullende indicatoren

Utrecht, 20 januari 2011

Doel van de bijeenkomst/ inleiding

Tijdens deze workshop stonden de volgende dimensies centraal:

a)

Research involvement

b)

Knowledge transfer

c)

International orientation

Doel van de bijeenkomst was een gedachtewisseling op gang te brengen over de gebruikte U-Map indicatoren binnen deze drie dimensies. De volgende vragen stonden centraal:

Voldoen de indicatoren?

Zijn de definities scherp genoeg?

Kunnen de hoger onderwijsinstellingen zich via de indicatoren voldoende profileren?

Welke alternatieve/aanvullende indicatoren zijn (op termijn) gewenst?

Aan de workshop (die onder leiding stond van Ben Jongbloed en Frans Kaiser) is deelgenomen door de U-Map contactpersonen van universiteiten en hogescholen, andere belangstellenden uit het veld, en een viertal externe experts: Robert Tijssen (CWTS, Universiteit Leiden); Eric Richters (Nuffic); Stefan de Jong (Rathenau Instituut) en Jack Spaapen (KNAW).

Dimensie Research

Belangrijke lijnen in de discussie

In de aantallen voor doctorate productie dienen naast PhDs ook professional doctorates te worden meegenomen. In Nederland speelt dit overigens voornamelijk in de kunsten sector. Er is gediscussieerd over de vraag of andere derde cyclus activiteiten/ diploma’s/ graden ook als onderzoeksactiviteiten moeten worden aangemerkt.

Enhanced publications. Er wordt een lans gebroken voor het verruimen van het begrip publicaties. In de kunsten sector maar ook in tal van andere disciplines wordt het tellen van alleen de gedrukte publicaties als onnodig beperkend ervaren. Steeds meer onderzoeksactiviteiten vinden hun neerslag in online en enhanced publicaties. Als we deze vorm van publicatie niet gaan meenemen missen we een groeiend deel van de onderzoeksactiviteiten. Naspeurbaarheid is en blijft daarbij een cruciaal criterium, ook voor het verbrede begrip publicaties.

Hoe kijken we tegen ‘peer reviewed’ aan? Peer reviewed kent in het wetenschappelijk onderwijs een zeer strakke omschrijving. De voorgestelde definitie ‘door gelijken beoordeeld’ is daarom niet als synoniem van peer reviewed te gebruiken. Er zal een andere term moeten worden gebruikt waarmee een ‘kwaliteitsbodem’ wordt gelegd in de mee te nemen activiteiten/producten. Welke term hiervoor geschikt is, wordt tijdens de workshop niet duidelijk. Dit punt wordt besproken naar aanleiding van de verwarring die is ontstaan over de status van peer reviewed other research outputs.

Bij de indicator Expenditure on research worden vraagtekens gezet. Hoe robuust zijn de data? Kennen instellingen de tijdsbesteding aan onderwijs, onderzoek en andere activiteiten? In hoeverre kunnen gegevens uit de jaarverslagen worden gebruikt? Ondanks deze bedenkingen ten aanzien van de betrouwbaarheid blijkt uit discussies tijdens de workshop niet dat men afwijzend staat tegenover deze indicator. De indicator is te gebruiken, maar bij de interpretatie moet enige terughoudendheid in acht worden genomen.

Dimensie Knowledge transfer

Belangrijke lijnen in de discussie

Valorisatie/ kennisuitwisseling heeft een economische, sociaal-culturele en een technologische dimensie. De economische/ commercieel georiënteerde indicatoren zijn sterk oververtegenwoordigd in U-Map. Verder zijn patenten slechts relevant in bepaalde disciplines.

Kennisuitwisseling verloopt voor een belangrijk deel via mensen. Netwerken en publiek-private samenwerkingsverbanden zijn belangrijk als het om innovatie en kennisuitwisseling gaat. De partners in onderzoek (en onderwijs) zouden in beeld gebracht moeten worden. Vraag is hoe je dit op kwantitatieve wijze doet. Veel lectoren werken samen met de omgeving (MKB) in het kader van gesubsidieerde projecten (co-makership), maar dergelijke subsidies zijn niet bereikbaar voor de niet-bekostigde instellingen. Inkomsten uit contractonderzoek is in die context geen goede indicator. Inkomsten uit projectsubsidies die een relatie hebben met samenwerking tussen een hoger onderwijsinstelling en omgeving (zoals de RAAK subsidies in het HBO) zouden ook in beeld gebracht kunnen worden.

Een indicator als het aantal gepromoveerde docenten of lectoren is minder geschikt. Betere opties zijn wellicht de staf met een dubbelfunctie, nevenfunctie of met een adviesrol. Vraag is of voldoende data beschikbaar is.

Ten aanzien van de indicator Start-ups blijkt enige onduidelijkheid te bestaan. De U-Map definitie van het gemiddelde aantal start-ups is strikter dan de ruime interpretatie die men er soms aan heeft gegeven bij het invullen van de vragenlijst (sommigen vullen het aantal ZZP-ers onder de afgestudeerden in).

Mogelijke aanvullende indicatoren:

·

aantal specifieke nieuwsbrieven die door de hoger onderwijsinstelling worden uitgegeven.

·

aantal netwerken waarin de HOI participeert. Lidmaatschap/participatie moet in een overeenkomst zijn vastgelegd en netwerken moeten zich niet beperken tot de hoger onderwijssector.

Dimensie International orientation

Korte inleiding

Dhr Eric Richters (NUFFIC) geeft een korte inleiding op de dimensie internationalisering en in het bijzonder op het deelaspect studentenmobiliteit.

In U-Map ligt de nadruk sterk op programmamobiliteit binnen gesubsidieerde programma’s.

Belangrijke lijnen in de discussie

Door de nadruk te leggen op de gesubsidieerde programma’s beperk je het blikveld onnodig. Er is ook veel studiepuntenmobiliteit buiten de gesubsidieerde programma’s. Belangrijke indicator voor internationale (studiepunten-)mobiliteit van studenten zou moeten zijn het aantal studenten dat in het kader van een uitwisselings-/mobiliteitsovereenkomst minimaal 30 studiepunten in het buitenland heeft behaald c.q. deelneemt aan in het kader van een dergelijke overeenkomst (gericht op minimaal 30 studiepunten)

Het gebruik van de term ‘free movers’ wordt afgeraden, omdat die term een zeer vervuild begrip is.

De U-Map indicatoren voor internationale oriëntatie zijn slechts beperkt op onderzoeksactiviteiten gericht: alleen via het meenemen van de Europese onderzoeksmiddelen.

Mogelijke aanvullende indicatoren:

·

Aantal opleidingen volledig aangeboden in een buitenlandse taal (studenten in dergelijke programma’s) als percentage van totaal aantal opleidingen (studenten). Een tegenargument is dat ook opleidingen die niet aan die voorwaarde voldoen heel internationaal georiënteerd kunnen zijn.

·

Percentage van het personeel met een (tweede) aanstelling aan een buitenlandse hoger onderwijsinstelling.

Concrete resultaten

Verruim de definitie van programma mobiliteit (neem buitenlandse stages waaraan credits zijn verbonden ook mee), maar beperk de meting van die activiteiten tot die mobiliteit die minimaal 30 studiepunten omvat. Hierbij valt de mogelijkheid van een extra dataverzameling te overwegen (evenwel na de data-verificatierondes).

De voorgestelde alternatieve/aanvullende indicatoren zullen in de doorontwikkeling van het U-Map instrument op de middellange termijn worden meegenomen.

Alternative text can go here.